Vloeibare intelligentie verbetert door apenkooi.
Het verband tussen bewegen tijdens schooltijd en de leerprestaties heeft afgelopen tijd de nodige aandacht getrokken. In kranten en op tv zijn opvallende deelresultaten naar voren gebracht van een uitgebreid onderzoeksprogramma naar “Bewegen en leerprestaties” van het NRO (Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek). Resultaten die tot de verbeelding spreken trekken uiteraard de meeste aandacht. Als basisschoolkinderen tijdens een rekenles bijvoorbeeld de uitkomst “vier” van een som springend uitbeelden dan zal menig (groot)ouder fronsend kijken en verbaasd zijn. Maar onderzoekers en leerkrachten die bij het onderzoek betrokken zijn lijken enthousiast. Wat is hier aan de hand?
Bewegen is goed voor lichaam en geest. Daarover bestaat geen misverstand. En als kinderen lekker actief bewegen dan hebben ze een frisse geest en dat versterkt hun cognitieve vermogens. Daardoor gaat rekenen en taal hun beter af. Althans dat is een voor de hand liggende gedachte. Maar klopt dat? En zo ja, hoeveel en wanneer moeten kinderen bewegen? Als de cognitie versterkt wordt is dat dan te merken in de leerprestaties en hoe moeten dan bijvoorbeeld de rekenlessen worden aangeboden? Op dit soort vragen probeert het onderzoeksprogramma antwoorden te vinden. Op basis van literatuurstudie en van experimenten op basisscholen kunnen voorzichtige conclusies getrokken worden. Actief bewegen in schooltijd verbetert inderdaad de cognitieve vermogens die in de klas nodig zijn. Eenvoudig bewegen zou een goede ondersteuning zijn bij simpele leeractiviteiten. Wanneer de bewegingsoefeningen ingewikkelder zijn (dribbelen met een bal of apenkooi ) dan is dat gunstig voor het vermogen om nieuwe verbanden te kunnen zien zonder dat daar vooraf door de leerkracht op gewezen is. Deze zogenoemde vloeibare intelligentie helpt het kind in zijn ontwikkeling om de wereld te leren kennen. Oudere mensen combineren veel meer reeds bekende situaties en ideeën als ze in nieuwe omstandigheden terechtkomen (uitgekristalliseerde intelligentie).
Pascal was nog jong toen hij zijn revolutionaire rekenmachine ontwikkelde. Newton was begin twintig toen hij baanbrekend wiskundig werk publiceerde en Leibniz ging al op zijn vijftiende naar de universiteit. Grote wiskundigen hebben een belangrijk deel van hun vernieuwende werk al op jonge leeftijd verricht. Zij gaven blijk van vloeibare intelligentie. Zouden ze veel apenkooi hebben gespeeld? Jammer dat geschiedschrijvers dat niet vermelden.