Verstoppertje en sociale cognitie
Achter een kast, onder een bank of in de gordijnen, het zijn allemaal verstopplekjes. Vinden jónge kinderen het leuk als je kiekeboe zegt terwijl je het slabbetje over hun ogen wegtrekt, oudere kinderen verstoppen het liefst zichzelf. Opa en oma moeten dan luidkeels op zoek in de kamer waar ze hun kleinkind allang hebben zien staan of liggen. Alleen het kind zelf heeft dat niet door; hij heeft immers zijn handen voor zijn ogen en kan niks zien. Dus denkt hij dat anderen hem ook niet kunnen zien. Hij kan zich nog niet echt verplaatsen in de gedachten van anderen. Dus als híj niks ziet, dan zullen anderen ook wel niks in de gaten hebben. Zijn cognitieve ontwikkeling is nog niet zover dat hij kan beredeneren hoe de cognitie van anderen werkt. Zijn zogenoemde “sociale cognitie” is nog onderontwikkeld. Voor opgroeiende kinderen is het ontwikkelen van die sociale cognitie heel belangrijk. Als mens hebben we de vaardigheid nodig om met anderen te kunnen samenwerken. Bij dieren, bijvoorbeeld die in groepjes jagen, lijkt het soms ook wel of ze elkaar begrijpen. Maar dat is toch iets geheel anders dan het vermogen waarover wij als mensen beschikken.
Dat mensen zich kunnen verplaatsen in een ander wordt Theory of Mind genoemd. Normaal gesproken kunnen mensen zich voor de geest halen hoe een ander zou kunnen denken of reageren in relatie tot hun eigen gedachten of gedrag. Dat jonge kinderen nog amper een theory of mind hebben en zich moeilijk kunnen verplaatsen in de gedachtewereld van een ander wordt heel mooi gedemonstreerd door een testje dat in verschillende vormen wordt uitgevoerd. Het volgende filmpje laat een false-belief situatie zien. Een jong kind wordt gevraagd zich te verdiepen in de gedachtewereld van twee poppetjes, Sally en Anne. En dat blijkt anders uit te pakken dan wat oudere kinderen en volwassenen logisch zouden vinden.
Volwassenen, bijvoorbeeld opa’s en oma’s, gaan niet zelden prat op hun vermogen om sociaal intelligent te zijn. Het is aardig om dat eens bij iemand te testen. Maar dan wel zoals een wiskundeopa dat zou doen, op een strikt logische (en een beetje wiskundige) manier. Stel je twee personen voor, Anouk en Bram, die allebei heel erg goed zijn in logisch denken en die dat van elkaar weten. Elk van hen krijgt een sticker met een getal op het voorhoofd. Ze kennen het getal niet op hun eigen voorhoofd maar zien slechts het getal op het voorhoofd van de ander. Een arbiter legt uit dat de twee getallen iets met elkaar te maken hebben, namelijk ze verschillen één van elkaar. Dus het getal bij Anouk kan 1 meer of 1 minder zijn dan het getal van Bram, en vice versa. Bovendien zegt de arbiter dat de getallen zijn gekozen uit de reeks 0,1,2,3,4,……………Daarna vraagt hij aan hen of ze weten welke getal ze op hun voorhoofd hebben. Elk zegt geen idee te hebben. Dan vraagt de arbiter hetzelfde nogmaals. En weer zegt geen van beiden te weten welk getal op hun voorhoofd staat. De arbiter stelt daarop dezelfde vraag voor de derde keer. Nu stapt Anouk naar voren en noemt het getal. De arbiter stelt vast dat het antwoord juist is. De vraag is nu aan u, lezer, welk getallen hebben de personen kennelijk op hun voorhoofd staan? Alleen als je je heel goed kunt inleven in de redeneringen van deze logisch nadenkende personen kom je erachter. (Het juiste antwoord is overigens dat Anouk een 3 en Bram een 2 op het voorhoofd heeft; kijk voor uitleg op de site van Rineke Verbrugge en zoek “Denken over denken over denken: logica en sociale cognitie”).
Van een kind dat zich verstopt door de handen voor zijn ogen te houden naar de volwassene die zich kan indenken wat iemand anders zou kunnen denken. De meeste opa’s en oma’s zijn er door schade en schande achter gekomen dat ze soms goed fout zaten met hun sociale veronderstellingen. Dan toch af en toe maar beter de handen voor de ogen slaan en maar niet oordelen.